Het was géén geld. Vijf euro voor een biografie van Colijn en een klein merkwaardig boek dat allerlei liedjes over Atjeh bevatte. Daar ging het me om. En meer nog om die Haagse officierenvereniging die het boek samenstelde. Waar zijn ze gebleven?

Op die vraag past een droevig kijken naar de hemel. Fijn dat ze daar allen verzameld zijn, maar jammer dat er voor ons niets meer te vragen valt. Die vereniging heette ‘de oud-Atjehmarechaussee’ en het boek verscheen in 1973, in de tijd dat zo’n vereniging nog niet omstreden was. Nu is alles van en uit het koloniale verleden verdacht, tot het tegendeel bewezen is, wat tegen elk rechtvaardigheidsgevoel ingaat. De mannen laten zich ook zien op foto’s. Ze zien er stoer en gezond uit, maar ja, dat is de foto. Hoe het van binnen is, weten we niet. En welke ledematen er ontbreken onder het uniform, valt evenmin te zien.

De liedjes over Atjeh zijn grotendeels geschreven door Jaf, zoals zijn vrienden hem noemden. Johan Adriaan Fleischer (1888-1957) die van 1919 tot mei 1922 in Atjeh diende. De foto van hem als eerste luitenant laat een intelligente Hollandse man zien, in uniform, het haar in scheiding op drievijfde precies aangebracht, wat hij vast ook zonder spiegel kon. Jaf schreef onbekommerd zijn gevoelens en gedachten op, met een flinke dosis nostalgie en idealisering. Niks oorlogsellende of trauma’s. Volop spannende actie, drank, vrouwen en kameraadschap. In het gedicht ‘Bontgekleurde beelden’ uit 1948 schrijft hij aan het slot: ‘Makkers, dat is lang geleden,/ In die goede oude tijd… /Maar wie eens in Atjeh leefde,/ Raakt die beelden nooit meer kwijt./ Laat ons daarom nog eens drinken / Op ons keurkorps in Atjeh/ En ons lijflied doen weerklinken:/ ’t is terlaloe manisé’./

En wat Jaf voelde, dat moet die hele vereniging vast ook hebben gevoeld. Er was een feestelijke bijeenkomst in De Witte, waar de hele officiersvereniging een jubileum ging vieren: veertig jaar bestond de club. Ze zijn trots op het bestaan ervan, trots op het verleden, waarin ze helden waren. Pure koloniale sentimenten zoals je ze nu nauwelijks tot niet meer aantreft. Of zijn ze er nog, dwars tegen de tijdgeest in? Dit boek verscheen pas in 1973, dat is een of twee generaties geleden. De club is vermoedelijk opgeheven. De liedjes van Jaf bestaan nog, als getuigen van hoe toen nog gedacht en gevoeld kon worden.

(Deze column verscheen eerder op Dagblad070.nl)